
Op de oude stellingskaarten is duidelijk te zien dat de Duitsers dit type schuilplaats massaal aanlegden tussen de betonnen bunkers. Het gaat om een houten onderkomen voor twaalf soldaten die al zittend konden schuilen. Meer dan een eeuw later, in ons vochtige klimaat, is er geen enkel exemplaar bewaard gebleven. De documentatie en typetekeningen uit het Moskou-archief geven gelukkig een volledig beeld van deze constructies. Binnen de Kaiserliche Fortifikation Antwerpen onderscheiden we vijf varianten van de Holzunterschlupf für 12 Mann:
– holzunterschlupf für 12 mann ohne zusätzliche deckung
– holzunterschlupf für 12 mann mit rundholz deckung (april 1916)
– holzunterschlupf für 12 mann mit ziegelmauer deckung (april 1916)
– holzunterschlupf für 12 mann mit rundholz deckung (september 1918)
– holzunterschlupf für 12 mann mit schienen deckung (september 1918)
Deze opsomming laat zien hoe de Duitsers in de loop van de oorlog steeds zwaardere vormen van bescherming toevoegden.
Hieronder beschrijf ik de holzunterschlupf für 12 mann ohne zusätzliche deckung, ontwikkeld in april 1916. Dit omdat er op de loopgravenkaart geen onderscheid gemaakt word van de varianten en ik dus niet weet waar er eventueel zwaardere vormen gebouwd werden.
Het ontwerp bestond in hoofdzaak uit een geraamte van Bohlen met een diameter van minstens vijftien centimeter. Dat waren boomstammen die rechtstreeks uit de voorgrondbossen kwamen, gekapt om het schootsveld te openen en tegelijk bouwmateriaal te leveren voor de Stellungsbauten. De stammen werden met ijzeren klampen aan elkaar bevestigd. Daarna kwam er een houten bekleding met planken van vijf centimeter dik. Het dak werd opgebouwd uit twee lagen houten planken – samen tien centimeter – met daarboven een bitumenlaag (Dachpappe) om het geheel waterdicht te maken.
Om de manschappen te laten schuilen waren binnen het frame vier zitbanken aangebracht, telkens op veertig centimeter hoogte en met zestig centimeter tussenruimte als voetruimte. De zitplaatsen waren vierenvijftig centimeter breed, waardoor men twaalf man kon onderbrengen in een houten onderkomen van 2,80 meter bij 1,60 meter. De toegang werd afgesloten met houten scharnierdeuren. Boven de schuilplaats lag ongeveer zeventig centimeter aarde; de constructie zat mee opgenomen in de borstwering van de loopgraaf. Dergelijke Holzunterschlupfe boden bescherming tegen scherven, lichte brisantgranaten en de druk van nabij inslagen, maar niet tegen voltreffers of middelzwaar geschut. Het bleven snelle, goedkope veldonderkomens en zeker geen echte bunkers.
De tekening geeft een lengtedoorsnede van een Duitse loopgraaf weer, met de belangrijkste niveaus voor de schutter aangeduid. Bovenaan staat op +1,80 m de Gewehrauflage, de aanleg of steun waarop de soldaat zijn geweer kon richten vanuit de loopgraaf. Iets lager, op +1,50 m, ligt de Armauflage, een armsteun die het mikken moest vergemakkelijken. Op +0,40 m is de Schützenauftritt weergegeven, het verhoogde opstapje waarop de soldaat stond om boven de borstwering te kunnen vuren. Het terreinoppervlak is aangeduid als ±0 Gelände. Onderaan bevindt zich op –0,40 m de Grabensohle, de bodem van de loopgraaf, die duidelijk dieper ligt dan het omliggende terrein om voldoende dekking te bieden.
Aan de hand van deze tekening is duidelijk dat de loopgraven niet dieper dan veertig centimeter in de grond gegraven werden, een gevolg van de hoge grondwaterstand in het noorden van Antwerpen. De benodigde aarde werd zowel vóór als achter de loopgraaf uitgegraven en met kruiwagens naar de stelling gebracht. Daardoor ontstond voor de loopgraaf en voor de prikkeldraadversperringen een extra zone van modder en drassige grond, wat de benadering voor de vijand nog moeilijker maakte. De grondwinning achter de loopgraven gebeurde alleen op plaatsen die de Duitsers als tactisch minder belangrijk beschouwden. Dat leverde een loopgravenstelsel op dat volledig afgestemd was op de lokale bodemomstandigheden.