zondag 10 augustus 2025

2.6 Verslag over de verkenningen aan het kanaal van Turnhout:

Ter vervollediging van deze scriptie wordt onderstaand verslag eveneens opgenomen. Hoewel de inhoud in grote lijnen aansluit bij eerder besproken documenten, bevat het rapport enkele aanvullende observaties en technische details die in de voorgaande analyse niet expliciet aan bod kwamen, en die aldus een waardevolle aanvulling vormen op het bestaande bronnenmateriaal.

 Bijlage bij Gen.-Gouv. J. Nr. 462 van 4 November 1916

 

I. De kanaalstelling:

De verdedigingsstelling aan het kanaal Antwerpen–Turnhout kan niet als bijzonder gunstig worden beschouwd; zij is echter de enige mogelijke optie, tenzij men de zuidelijker gelegen Maas-Scheldekanaallijn zou verkiezen.

De grootste zwakte van de stelling aan het kanaal van Turnhout ligt op de rechterflank. Het kanaal ten oosten van Turnhout, vanaf Ravels, wordt vrijwel overal begeleid door bos en moerassig terrein; een verdediging stuit hier, zelfs als men rekening houdt met de grotere moeilijkheden voor een aanvaller, nog steeds op aanzienlijke problemen, meer dan op het traject Antwerpen–Turnhout.

Het Turnhoutkanaal, een zijtak van het Maas-Scheldekanaal, wordt gevoed door de Maas; de hoofdsas bevindt zich bij Maastricht, dus op Nederlands grondgebied. Indien de vijand deze sluis in handen heeft, staat het hem vrij het kanaal van water te ontdoen. Hoewel het enige tijd zal duren voordat het kanaal door lekkage van de sluizen en door verdamping droog komt te liggen, zal het toch geleidelijk zijn waarde als hindernis verliezen.

Het kanaal heeft op het traject van Fort Schooten tot Turnhout geenszins een overal gelijkvormig karakter. Het kanaal loopt grotendeels tussen dijken, waarvan de hoogte varieert van ½ tot 4 meter. De kruinen van de dijken zijn, afhankelijk van de hoogte boven het maaiveld, 4 tot 10 meter breed. Grotere gedeelten van het kanaal zijn ook volledig ingesneden (zie overzichtsschets 1:40.000, bijlage 2), bijvoorbeeld het duinachtige terrein tussen B 52 en B 50, het traject tussen brug (P) 9 en 8, het traject tussen sluis (S) 1 en B 27 – net ten oosten van de Meir, het traject tussen brug (P) 4 en 2.

Tussen brug (P) 5 en 4 wisselen dammen met insnijdingen zich af met twee terreinribbels.

Het zicht vanaf de kanaaloever op het voorterrein wordt vaak sterk belemmerd door begroeiing en bebouwing die dicht tegen het kanaal aan liggen.

In het overgrote deel van het traject kunnen de onderkomens in de dammen worden ingebouwd. In hoeverre de stabiliteit van de dammen daardoor wordt beïnvloed, moet echter door proefneming worden vastgesteld. Waar de dam echter een te geringe hoogte heeft voor de overdekte inbouw van de onderkomens, of waar de dam ontbreekt, is het mogelijk de onderkomens geheel ingegraven aan te leggen (dammen tussen B 52 en B 50, terreinribbels tussen P 5 en 4), of deze achter huizen of in de begroeiing te verbergen; overigens verhindert de hoge grondwaterstand een dieper ingraven in de bodem. Zeer ongunstig zijn de omstandigheden in dit opzicht tussen P 4 en P 3, aan beide zijden van de Briqueterie Wouter, waar noch huizen noch begroeiing voor een verborgen aanleg van onderkomens voldoende aanwezig zijn.

Liggen stellingen voor steenbakkerijen, dan kunnen de bezettingen in de ringovens van de steenbakkerijen worden ondergebracht, waardoor de bouw van onderkomens op die plaatsen overbodig wordt.

Voor teruggehouden compagnieën kunnen over het hele kanaaltraject in het terrein achter het kanaal onderkomens met dekking worden aangelegd.

Indien het kanaal onder zwaar artillerievuur ligt, bestaat de mogelijkheid dat de dammen worden vernietigd en vervolgens het water het terrein instroomt.

Aangezien beide damkronen op gelijke hoogte liggen, ontstaan, naargelang de hoogte van de dammen toeneemt, soms aanzienlijke dode hoeken vóór het front.

Zolang enkel verrassingsaanvallen van vooruitgeschoven eenheden te verwachten zijn, behoudt het kanaal zijn waarde als hindernis. Mocht het echter gaan om een geplande aanval op de kanaallinie, dan zou het om bovenvermelde redenen te overwegen zijn om de verdedigingslinie in de hoge dammentrajecten naar de noordelijke kanaaloever te verleggen en het kanaal niet langer als hindernis te beschouwen. In dat geval moeten de waarnemers het voorterrein vóór het kanaal kunnen observeren, wat in de meeste gevallen eveneens een verplaatsing naar de noordelijke kanaaloever vereist. De zuidelijke kanaaloever zou enkel als tweede verdedigingslinie in aanmerking komen, hoewel deze zeer dicht bij de eerste linie gelegen is.

Het kanaal kan vanaf sluis I tot aan de Schelde – over het sluizen loze traject tussen sluis I en de samenvloeiing van het Turnhoutkanaal en het Maas-Scheldekanaal – via greppels en grachten ten noorden en ten zuiden van het kanaal worden afgelaten. Deze maatregel zou ongeveer 2,5 dagen in beslag nemen.

Het terrein ten zuiden van het Turnhoutkanaal is deels moerassig; deels vereist het door de hoge grondwaterstand langere voorbereidingen voor de aanleg van bouwwerken, tenzij deze op verspreide duinen kunnen worden geplaatst. De meeste schotvrije ruimten moeten daarom in beton worden uitgevoerd, aangezien in de aarde en hout aangelegde constructies door de hoge grondwaterstand en het doorgaans lage bosbestand een te hoog opbouwprofiel zouden vereisen.

De observatieomstandigheden zijn over het algemeen ongunstig vanwege het vlakke en beboste terrein. Behalve de schoorstenen van de steenbakkerijen aan de zuidelijke rand van het kanaal van Schoten tot St. Leonard (van St. Leonard tot Turnhout liggen deze meestal aan de noordzijde), komt als verhoogd observatiepunt enkel de kerktoren van Beerse in aanmerking.

Als observatieposten nabij de batterijen zijn daarom verhoogde uitkijkstellingen voorzien, maar door de lage bosbedekking reiken deze slechts tot een beperkte hoogte, zodat ze geen zicht bieden op het verder gelegen voorterrein. De artillerie is daarom in hoofdzaak aangewezen op kaartsimulatieschieten, luchtverkenningen en methoden met opgemeten vuurplannen.

 Als geschikte meetpunten worden genoemd: de kerktoren van Turnhout, Vosselaar en Oostmalle, evenals enkele hogere eiken bij Blauwe Hof en ten oosten van St. Job in ’t Goor.

Voor vijandelijke observatie zijn vooral de baksteenschoorstenen op de noordelijke oever van het kanaal, tussen Turnhout en Sint-Leonard, bijzonder gunstig gelegen.
De sloop ervan door de oprukkende pionier formaties is daarom, net als de opblazing of minstens het uitbranden van de kerktorens van Merksplas, Rijkevorsel, De Meyer (4 km ten oosten van de overgang Rijkevorsel–Oostmalle), Hoogstraten, Loenhout, Sint-Leonard, Brecht en Wuustwezel noodzakelijk.

De wegen naar en langs het kanaal zijn, met uitzondering van de verharde en geplaveide               hoofdwegen, voor artillerie en voertuigen zelfs bij goed weer moeilijk berijdbaar.
Voor de munitieaanvoer is daarom enkel het ten zuiden van het kanaal gelegen wegennet bruikbaar, voor zover het verhard is. De weg Oostmalle–Sint-Leonard en Oostmalle–Rijkevorsel komt echter waarschijnlijk niet in aanmerking, aangezien deze onder vijandelijk vuur zal liggen.

De onverharde wegen die naar de batterijstellingen leiden, moeten – ongeacht of de munitieaanvoer per colonne of via een smalspoorlijn gebeurt – aangelegd worden, aangezien het gebruik van smalspoorbanen op die wegen zelfs in droge periodes onmogelijk is zonder degelijke onderbouw. De smalspoorbanen die in bijlage 5 en 6 zijn aangegeven, vereisen deze onderbouw.
Waar bij de artilleriegroepen geen smalspoorbanen zijn aangeduid, is een onderbouw niet nodig.

Lichtsignaalposten zijn noodzakelijk voor elke batterij in de nabijheid van de waarnemingsposten, aangezien het moerassige terrein het aanleggen van kabelsleuven vrijwel overal onmogelijk maakt, en het herstellen van vernietigde telefoonverbindingen bijzondere moeilijkheden met zich              meebrengt.

Wat betreft de prestaties van hoofd- en smalspoorbanen voor het aanvoeren van troepen en munitie, zie bijlage 1, bladzijden 1 tot 5.

Dekking tegen verkenningen vanuit de lucht is, ondanks de relatief grote begroeiing, slechts in beperkte mate aanwezig, omdat de boomgroei vrijwel nergens hoog is.

Als vliegveld voor verkenningsvliegtuigen is een open terrein voorzien, dat reeds voor soortgelijke doeleinden werd aangemerkt ten noordoosten van Lier, binnen het vestinggebied.


II. Bezetting van de stelling:

De lengte van het Turnhoutkanaal bedraagt van Fort Schoten tot en met Turnhout 28 km. Voor de   verdediging van deze linie zouden, uitgaande van de veronderstelling dat er per 500 meter één            compagnie nodig is, 56 compagnies (14 bataljons) vereist zijn.

Rekening houdend met het feit dat de linkerflank van de kanaalstelling binnen het bereik van het vestinggeschut ligt, kan de bezetting in dat deel echter aanzienlijk zwakker worden gehouden.

De verdedigingslinie zou doelmatig in twee secties moeten worden opgedeeld, waarvan de grens de lijn De Meir–Vlimmeren-Wechelderzande zou vormen.

Commandant van het oostelijke gedeelte in Gierle, van het westelijke gedeelte in Westmalle. De     leiding over de verdediging van het gehele kanaalgedeelte in Wechelderzande.

 Voor de beveiliging van de rechterflank is het noodzakelijk om reserves ten zuidoosten van Turnhout te stationeren.

De beveiliging en observatie tegenover Poppel en het Nederlandse gebied ten oosten van het Turnhoutkanaal zou moeten worden toevertrouwd aan een sterke cavalerie-eenheid (commando in Retie).

Van het militair gouvernement voor de provincie Antwerpen staan ten noorden van het Turnhoutkanaal 9 compagnieën met enige cavalerie aan de grens. Aan het Turnhoutkanaal bevinden zich geen beschikbare troepen.

Aangezien het vestingcommando over geen troepen beschikt voor de bezetting van de kanaalovergangen, zouden deze elders moeten worden toegewezen.

Als noodzakelijk wordt beschouwd:

1 Generale Staf

2 Infanteriedivisies, elk met 1 infanteriebrigade van 3 regimenten

1 Cavaleriebrigade (bij Retie) voor de beveiliging van de rechterflank

1 Veldartilleriebrigade (2 regimenten van elk 2 afdelingen met 3 batterijen)

1 Voetartilleriebrigadestaf

Twaalf batterijen met zware veldhouwitsers (15 cm sFH 13)

Zes batterijen met 10cm kanonnen (10 cm K 04)

Inclusief bijbehorende bevelvoering

2 pionierbataljons met elk 4 compagnieën

6 schwere minenwerferkompanien

6 mittlere minenwerferkompanien

6 leichte minenwerferkompanien

9 leichte scheinwerferzüge

1 lichte schijnwerpersectie = 7 schijnwerpers

2 lichte schijnwerpersecties ter beschikking voor de brigade

Verkeersformaties zijn niet noodzakelijk, aangezien de voor het vestinggebied voorziene eenheden in geval van bedreiging ook het werk aan het kanaal kunnen overnemen.

Infanteriestellingen: zie bijlage 2 en 3

Artilleriestellingen: zie bijlage 4

Verkeerstechnische maatregelen: zie bijlage 1, 5 tot 8

 

III. Vereiste bouwwerken 

A) Voor de kogelvrije huisvesting van de infanteriebezetting, onder de aanname dat zich 12  bataljons in de eerste linie bevinden, zijn vereist:

 

· 604 onderkomens, tevens schuilplaatsen voor mitrailleurs

· 108 observatieposten

· 12 bataljonscommandoposten

· 5 regimentscommandoposten


 B) Aan artilleristische bouwwerken zijn vereist:

 

· 30 lichtsignaalposten

· 7 groepscommandoposten

· 30 waarnemers

· 480 munitieruimten

· 480 kardoesruimten

· 120 manschapsdekkingen voor 6 man

· 60 achterwaartse manschapsverblijven voor telkens 20 man

· 30 telefoonposten

· 30 verbandposten

· 30 batterijcommandoposten

· 30 hoofdwaarnemingsposten

 

18 batterijen moeten betonnen funderingen krijgen, aangezien houten onderbouw vanwege het grondwater niet bruikbaar zou zijn. Voor de resterende 12 batterijen is de opstelling op een stevige bodem mogelijk.

De aanleg van verbindingsloopgraven tussen de betonnen constructies moet aan de bezettende troepen worden overgelaten; dit is niet opgenomen in het plan.

 

C) Fernsprechleitungen (Telefoonlijnen):

Bestaande leidingen moeten worden omgebouwd: van Fort I tot Schilde – 7 km – van Schilde tot Oostmalle – 26 km. Nieuwe leidingen moeten worden geplaatst over het volledige traject Oostmalle–Lille–Gierle–Turnhout, voor zover niet op bestaande constructies kan worden teruggevallen.

Het aanleggen van een militaire lijn via Oostmalle–Vlimmeren–Vosselaar–Turnhout wordt als problematisch beschouwd wegens de parallelle ligging met het kanaal en de korte afstand tot dat kanaal (maximaal 3 kilometer).

Nieuwe telefooncentrales moeten worden ingericht in Westmalle, Gierle en Wechelderzande.

Het verplaatsen van de telefooncentrales heeft geen invloed op de kostenraming.
Vanuit Wechelderzande zijn telkens 3 lijnen voorzien, naar Kappellen, Fort IV en Antwerpen om directe verbinding met de beide divisies tot stand te brengen.

De ligging van de afzonderlijke batterijen en groepscommandoposten en infanteriebataljons is vooralsnog nog niet vastgelegd. Een globale berekening is opgenomen in bijlage 11.

Voor infanteristische gevechtsleidingen zijn voorlopig telefoonlijnen voorzien op alle overgangen of bruggenhoofden van het kanaal tussen St. Job in ’t Goor en Turnhout – voorlopig 22 in totaal.

Als grondregel voor de aanleg van het leidingennet wordt vastgehouden aan het principe dat de leidingen van de hoofdleiding Schilde–Oostmalle–Lille–Turnhout zo loodrecht mogelijk op de kanaalrichting naar de afzonderlijke stations moeten worden aangelegd.

D) Spoorweg- en veldspoorbaanconstructies: Zie bijlage 1, pagina 1–5 (Niet gearchiveerd)

E) Wegenbouw: Zie bijlage 1, pagina 13–14 (Niet gearchiveerd)


IV. Duur van de bouw en aantal arbeiders: 

Er wordt van uitgegaan dat bij een bouwtijd van 4½ maanden moet worden gerekend, dus zijn voor de uitvoering van alle door de fortificatie te realiseren bouwwerken 8500 arbeiders vereist.

In het geval de bouw wordt beperkt tot de belangrijkste punten, zijn 6300 arbeiders nodig.

Tot de belangrijkste punten behoren de aanleg van de schutsconstructies aan de sluizen (S VII–I) en van de bruggenhoofden (P 11–1), evenals de infanterieonderkomens:

 

· 214 onderkomens, eveneens als schuilplaatsen voor M.G.

· 45 observatieposten

· 9 bataljonscommandoposten

· 3 regimentscommandoposten

· En de artilleristische constructies.

 

Indien voor deze beperkte uitbouw evenveel arbeiders beschikbaar zijn als voor de uitvoering van alle bouwwerken, dan bedraagt de bouwtijd voor de infanterie- en artillerieopstellingen slechts 3⅓ maanden.

Indien de bouwtijd in de eerste helft van het jaar valt, moet er rekening gehouden worden met storingen in het bouwproces door weersomstandigheden.

Het benodigde personeel en de bouwtijd voor verkeerskundige maatregelen zijn als volgt:

 

a) Voor de telefoonlijnen: zie bijlage 11 (niet gearchiveerd).

De kostenberekening omvat de kosten voor toestellen, standaarddragers (voor 6 dubbele lijnen) en ijzerdraad, en is als eerste fase te beschouwen, aangezien bijzondere wensen met betrekking tot verdeelpunten, kabelleidingen in de richting van het kanaal enz. nog niet bekend zijn.

Het communicatieknooppunt Wechelderzande wordt bij voorkeur uitgerust met een veldvermenigvuldigschakelaar.

 

b) Voor de spoor- en veldspoorbaanwerken: zie bijlage 1, blz. 6 t.e.m.13 (niet gearchiveerd)

Om de ophoping van grote hoeveelheden munitie te vermijden, zijn als losplaatsen voor de hoofdspoorlijnen Lier en Tielen (op het traject Herentals–Turnhout) voorzien.

Vanuit Lier gebeurt de bevoorrading van het Zwischendepot ‘s Gravenwezel (voor de groep St. Job in ’t Goor) en Zoersel (voor de groepen Westmalle en Oostmalle) via een versterkingsspoorlijn of tramverbinding. De groepen Beerse en Turnhout worden vanuit Thielen bevoorraad.

De verdere aanvoer vanuit deze Zwischendepots moet via veldspoorbanen en colonnes gebeuren. Aangezien de wegen zowel van Westmalle naar Oostmalle als van Oostmalle naar Vlimmeren door de vijand kunnen worden geobserveerd, is voor de groep Oostmalle het transport van munitie-aanvulling enkel via veldspoor mogelijk, en moet dit uitsluitend ’s nachts via colonnes plaatsvinden.


V. Kosten:

Onder toevoeging van de door de artillerie gevraagde bouwwerken (zie bijlage 10) bedragen de kosten voor alle door de fortificatie in gewapend beton uit te voeren bouwwerken: ongeveer 6.900.000 Mark

 

Bijkomend nog eens:

· Voor het nieuwe leidingennet ten zuiden van het kanaal: 250.000 Mark

· Voor de bouwwerken aan smalspoor- en normaalspoorbanen: 1.100.000 Mark

Voor wegenaanleg: 560.000 Mark

Totaal: ongeveer 8.810.000 Mark

De kosten voor de volgens beschikking van het Generaal-Gouvernement Ia Nr. 9233 van 7.11.16 reeds begonnen bouwwerken zijn in bovenstaande berekening inbegrepen.

Met de trigonometrische opmeting van het ten opzichte van het bestaande planmateriaal nog noodzakelijke 4 meetkaartbladen van de omgeving van Turnhout zijn begonnen.

Der Gouverneur:
Gez. Freiherr von Huene
Generaal der Infanterie