De eerste duidelijke sporen van de geplande aanleg van de Turnhout-Kanalstellung duiken op in officiële documenten van 18 oktober 1916. Op 18 oktober schrijft niemand minder dan Generalquartiermeister Erich Ludendorff – samen met Paul von Hindenburg de feitelijke leider van het Duitse leger – een bevel waarin hij maandelijks rapportage vraagt
over de stand van zaken van de grensversterkingen tegen Nederland. Specifiek gaat het om het traject van de Nordfront von Antwerpen tot Turnhout, gelegen achter het Maas-Scheldekanaal. Bovendien beveelt hij dat op het traject Antwerpen–Turnhout voor het kanaal eenvoudige verdedigingsstellingen moeten worden aangelegd ter afsluiting van de wegen richting Nederland.
Op 22 oktober 1916, volgt een document van het Generaal-Gouvernement in België waarin verdere instructies worden gegeven. Tegen 28 oktober moet over de uitvoering van de hierboven vermelde bevelen verslag worden uitgebracht aan het Opperbevel (O.H.L.). Specifiek wordt vermeld dat voor de aanleg van versterkingen vóór het kanaal overleg moet plaatsvinden met het Militair Gouvernement van Antwerpen. Dit toont aan dat de plannen voor de Turnhout-Kanalstellung zich in een coördinatiefase bevonden tussen verschillende Duitse commandostructuren.
Samen tonen deze documenten aan dat de Duitse bezetter eind 1916 begonnen was met de voorbereiding van een grensverdediging langs het kanaal Dessel–Turnhout–Schoten, die later bekend zou worden als de Turnhout-Kanalstellung.
Op 26 oktober 1916 wordt het plan voor de aanleg van de Turnhout-Kanalstellung steeds concreter. In een geheim document van de Kaiserliche Fortifikation Antwerpen wordt voorgesteld om de versterkingswerken vóór het kanaal uit te voeren met behulp van een aannemersfirma en burgerarbeiders – zo’n 800 in totaal. De militaire supervisie zou worden geleverd door het fortificatiecommando, met specifieke ondersteuning van artillerieofficieren voor de batterijstellingen.
Hout moest ter plaatse of in de omgeving van het kanaal worden gekapt, en ijzermateriaal zou worden geleverd door de draadfabriek in Hemiksem. Opvallend is het verzoek om éénmalige permanente toestemming voor houtkap, zodat men niet telkens moest wachten op goedkeuring om bomen te vellen — essentieel voor het vrijmaken van het schootsveld én het verkrijgen van bouwmateriaal. De werken zouden naar schatting zes weken duren, mits de benodigde mankracht en voedselbevoorrading konden worden verzekerd.
Dit document toont hoe grondig én met militaire precisie de aanleg van de Turnhout-Kanalstellung werd voorbereid, zelfs al in een zeer vroege fase.
In het verslag van 27 oktober 1916 wordt de Turnhout-Kanalstellung tot in detail uitgewerkt. Voor het eerst wordt expliciet het zuidelijke talud van het kanaal aangeduid als toekomstige verdedigingslijn. Tegelijk erkent men de technische beperkingen van de locatie: permanente aarden wallen zouden de kanaaldijk kunnen beschadigen, waardoor voorgesteld wordt om dergelijke werken enkel in noodsituaties uit te voeren. Het rapport wijst ook op het moerassige terrein en de hoge grondwaterstand als bijkomende hindernissen. Dit benadrukt het belang van een vroege voorbereiding, zoals de aanleg van batterijstellingen ten zuiden van het kanaal en het opstellen van artilleristisch kaartmateriaal.
Daarnaast bevat het verslag concrete voorstellen voor de beveiliging van hoofdwegen en sluizen vóór het kanaal. Hierbij gaat het om eenvoudige loopgraven, omgeven door dubbele prikkeldraadversperringen, waarbij bestaande gebouwen kunnen worden geïntegreerd in de verdedigingslijn. Voor bruggenhoofden is een compagnie troepen voorzien; voor de sluizen volstaat een peloton.
Een andere cruciale vaststelling in het verslag is het schrijnend tekort aan geschikte werkkrachten. Hoewel er nog troepen aanwezig zijn, is een aanzienlijk deel lichamelijk ongeschikt voor arbeidsplicht. Bovendien zijn veel manschappen reeds ingeschakeld voor bewaking, administratie of het onderhoud van bestaande versterkingen. Om de aanleg van de Turnhout-Kanalstellung toch mogelijk te maken, wordt voorgesteld om de werken uit te besteden aan een civiele aannemer, met inzet van burgerarbeiders.
De leiding over de bouw blijft echter in handen van de militaire fortificatiediensten, met toezicht door artillerieofficieren. Als versnellende maatregel wordt de inzet voorgesteld van gespecialiseerde genie-eenheden uit het kamp Brasschaat. De militaire bewaking van de bouwplaatsen blijft ten slotte een verantwoordelijkheid van het militair gouvernement van Antwerpen.
Het verslag van 28 oktober 1916, afkomstig van het Kaiserliches Gouvernement in Antwerpen beschrijft in eerste instantie de beschikbaarheid van gereedschappen en materialen. De nodige werktuigen zouden reeds aanwezig zijn in de voorraden van de vesting Antwerpen.
De verwachte arbeidsduur wordt geschat op ongeveer zes weken, op voorwaarde dat men kan beschikken over zo’n 800 arbeiders. Deze schatting herhaalt en bevestigt eerdere bezorgdheden over het nijpende tekort aan arbeidskrachten binnen het militaire apparaat zelf, waardoor burgerarbeiders onder leiding van aannemersbedrijven de meeste werkzaamheden zouden moeten uitvoeren.
Ook de kostprijs van het project wordt in deze nota voor het eerst gedetailleerd op papier gezet. De raming bedraagt in totaal 100.000 Mark, met een onderverdeling als volgt:
· 7 bruggenhoofden, voorzien van dubbele prikkeldraadversperringen van 12 meter breed: 56.000 Mark
· 5 schuilstellingen (waarschijnlijk bij de sluizen), met versperringen van 6 meter breed: 10.000 Mark
· 6 batterijstellingen: 30.000 Mark
· Een afrondingsbedrag en reservepost: 4.000 Mark.
Eén Duitse Mark in 1916 had een koopkracht van 5 tot 6 euro in 2025.
Toch wordt in het slot van het verslag duidelijk dat het Gouvernement over geen enkele financiële ruimte beschikt om deze werken zelf te bekostigen. De middelen voor de vestingwerken zijn reeds uitgeput door eerdere investeringen in de versterking van Antwerpen. Met andere woorden: hoewel de plannen klaarliggen, moet er nog steeds een formeel bevel en financiering komen van hogerhand – met name van het Generaal-Gouvernement of de Oberste Heeresleitung (O.H.L.).
Het begeleidend schrijven van het Gouvernement dringt dan ook aan op versnelling van de administratieve afhandeling. Drie instanties worden rechtstreeks opgeroepen tot actie:
1. De Fortificatie (voor technische leiding),
2. De eerste artillerieofficier ter plaatse (voor batterijcoördinatie),
Het Militair Gouvernement van de provincie Antwerpen (voor veiligheid en ondersteuning).
De zin „Umlauf beschleunigen!“ – „Verspreiding versnellen!“ – vat de urgentie samen waarmee men de uitvoering wilde laten starten. Tegelijk bevestigt het dat de Turnhout-Kanalstellung in het najaar van 1916 niet langer slechts een idee was, maar een bijna uitvoeringsrijp project.
In een document van 31 oktober 1916 stuurt het Generalgouvernement Belgien een samenvattende rapportage aan het Opperbevel (Oberste Heeresleitung, O.H.L.), waarin de toestand van de grensverdediging tegen Nederland wordt geschetst. Er is sprake van twee trajecten: enerzijds de Nordfront von Antwerpen en anderzijds de geplande linie achter het Turnhoutkanaal. De nadruk ligt op het belang van de zuidelijke dijk van dit kanaal als natuurlijke verdedigingslijn.
Uit het verslag blijkt dat men aan de achterste linies betonnen onderkomens en schuilstructuren wilde bouwen, met versterkte tussenstukken. Het gebruik van gewapend beton, vooral voor infanterieonderkomens en MG-Stände (Maschinengewehrstände), kreeg bijzondere aandacht. Het Generalgouvernement stelt daarbij dat men bezig is met terreinverkenning, het opstellen van plannen en het inschatten van de nodige kosten (Kostenvoranschlag).
Ook op tactisch niveau blijkt uit de tekst een duidelijke voorkeur voor het benutten van het zuidelijke talud van het kanaal als verdedigingslijn. De vestingautoriteiten pleiten bovendien voor een vooruitgeschoven plaatsing van artilleriestellingen achter het kanaal, met eventueel verborgen betonnen onderkomens in de kanaaldijk zelf – al wordt daarbij gewaarschuwd voor de zichtbaarheid en kwetsbaarheid onder vijandelijk vuur.
In het document van 4 november 1916 komt vooral de nood aan financiële middelen naar voren. Er wordt expliciet verzocht om de eerste 100.000 Mark goed te keuren, zodat de werken aan het kanaal kunnen starten. Men wijst er tegelijk op dat als men de militaire arbeidskrachten niet kan vrijmaken, de werken dan door burgerarbeiders moeten worden uitgevoerd, wat de kosten zou verhogen.
De bijgevoegde brief in dit verslag richt zich opnieuw tot het Gouvernement der Festung Antwerpen en verwijst naar het verslag van 28 oktober 1916 (Nr. 2365), dat de technische specificaties voor de linie aan de Nordfront en het Turnhoutkanaal bevatte. De nadruk ligt nu op het plaatsen van geschutstellingen, munitieruimtes en verbindingswegen (met nadruk op mogelijke veldspoorlijnen), evenals op onderkomens die bestand zijn tegen vijandelijk vuur. Er wordt opnieuw aangedrongen op de uitvoering van verkenningen en het indienen van een volledig bouwplan én totale kostenraming tegen 20 november 1916.
Tenslotte geven de richtlijnen van het Opperbevel een duidelijke structuur: de tweede verdedigingslijn moest zich op minstens 200 meter achter de eerste bevinden, met zwaardere hindernissen dan de eerste linie en over voldoende dekking voor de bezetting beschikken. Dit wijst op een doordacht, diep gelaagd verdedigingsconcept – vergelijkbaar met de verdedigingsprincipes aan het Westfront – dat men hier nu wilde toepassen op een mogelijk kwetsbare grenszone met Nederland.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Antwerpen, 6 november 1916
Aan: Fortifikation
Het gouvernement verzoekt uiterlijk tegen 15 november:
De resultaten van de verkenningen, toegelicht aan de hand van schetsen, gescheiden voor de Noordfront van Antwerpen en het Turnhoutkanaal, voor te leggen, samen met een overzicht van de kostenschattingen, de arbeidersbehoefte en de arbeidsduur.
De eerste artillerieofficier ter plaatse heeft een identiek afschrift ontvangen.
Met het oog op de aanleg van de veldspoorwegen heeft de verkeersofficier ter plaatse instructies ontvangen om zich in verbinding te stellen met de fortificatie en de eerste artillerieofficier.
Vorstehender Stab des Generalgouvernements (V.s.d.G.)
Der Chef des Generalstabes (D.Ch.d.G.St.)
(getekend) Bethke, majoor.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Het bevelschrift van 6 november 1916, uitgevaardigd door het Gouvernement te Antwerpen, is een duidelijke oproep aan de vestingautoriteiten om werk te maken van de operationele planning van zowel de Nordfront Antwerpen als de Turnhout-Kanalstellung. Deze keer wordt expliciet een deadline gesteld: tegen 15 november 1916 moeten de bevoegde diensten hun bevindingen indienen.
Vanuit militair-logistiek oogpunt is dit document van groot belang. Het vraagt om een allesomvattend dossier, bestaande uit:
· De resultaten van de terreinverkenningen,
· Schetsen die de opstelling verduidelijken,
· Een aparte behandeling van de Nordfront en het traject aan het Turnhoutkanaal,
· En vooral: een overzicht van de kostenschattingen (Kostenvoranschläge), het vereiste aantal arbeiders (Arbeiterbedarf) en de geschatte arbeidsduur (Arbeitsdauer).
Deze oproep toont aan dat de eerdere voorbereidende documenten en rapporten (zoals die van 27 en 28 oktober) nu moeten overgaan in daadwerkelijke realisatieplannen. De Duitse administratie wil over concrete cijfers beschikken om de benodigde middelen — materieel, personeel en geld — tijdig toe te wijzen.
Opmerkelijk is ook dat in ditzelfde bevel vermeld wordt dat de 1e Artillerieofficier ter plaatse een identieke versie van dit document heeft ontvangen. Ook wordt de rol van de Verkeers- of spoorwegofficier aangehaald, die instructies heeft gekregen om contact op te nemen met de fortificatiediensten. Deze verwijzing naar de aanleg van Feldbahnen (veldspoorlijnen) bevestigt het belang van logistieke ondersteuning: niet enkel de bouw van bunkers en stellingen, maar ook de aanvoer van materiaal en munitie werd reeds in de planningsfase geïntegreerd.
Op 3 november 1916 vaardigt het Kaiserliches Gouvernement in Antwerpen een officieel bevel uit dat de overgang markeert van voorbereidende fase naar effectieve uitvoering van de Turnhout-Kanalstellung. Waar eerdere documenten nog spraken over plannen, verkenningen en ramingen, bevestigt dit bevel dat de werken met onmiddellijke ingang moeten starten, op basis van een besluit van de Oberste Heeresleitung (O.H.L.). De voorlopige som van 100.000 Mark wordt hiervoor vrijgemaakt via het Pruisische Kriegsministerium.
De uitvoering van de werken wordt toevertrouwd aan een aannemersfirma Dyckerhoff und Widmann onder leiding van de Fortifikation, terwijl de militair-administratieve coördinatie berust bij het Militair Gouvernement van de provincie Antwerpen. Bijzondere aandacht gaat uit naar de aanvoer van bouwmaterialen via het kanaal, en het vermijden van conflicten met bestaande militaire infrastructuur zoals luchtafweerstellingen.
Ook wordt het kappen van bomen beperkt tot het strikt noodzakelijke, en enkel indien het schootsveld of materiaalvoorziening dit vereisen.
De tekst bevat ook praktische regelingen:
· De wachtdienst en bewaking van de werfzones blijft in handen van het militair bestuur.
· De voltooide werken moeten worden afgezet met draadversperringen en waarschuwingsborden, zoals gebruikelijk rond vestingen, en betreding wordt verboden.
· Prioriteit ligt bij het aanleggen van de schuilstellingen aan het kanaal, pas daarna volgen de artillerieopstellingen.
· Na voltooiing moeten bouwplannen op schaal (1:500) en overzichtsschetsen worden overgemaakt aan het bestuur.
De vernietiging van bruggen bij terugtocht wordt voorbereid met springladingen, die op voorhand opgeslagen moeten zijn.
Het bevel wordt ondertekend door Freiherr von Huene, Generaal der Infanterie, die hier optreedt als gouverneur van het Generaal-Gouvernement in België. Zijn titel Freiherr (baron) wijst op een adellijke achtergrond.
Het Duitse bevelschrift Br.B.Nr. 11323/16 uit november 1916 is een militair-stafmatig document dat de planning van een defensieve linie langs het Turnhoutkanaal behandelt. Het stuk is gericht op de praktische organisatie van troepen, pioniers en commandostructuren over een lengte van 28 km – van Fort Schooten tot Turnhout.
De opsteller – een Duitse luitenant van de Landwehr – geeft een gedetailleerde berekening van de nodige infanterietroepen: één compagnie per 500 meter, goed voor 56 compagnies of 14 bataljons. De linie wordt voorgesteld in twee secties, met een natuurlijke grenslijn gevormd door de weg Rijkevorsel–Oostmalle. Elke sectie zou bezet worden door een brigade van drie regimenten.
Eén compagnie bestond uit ongeveer 250 manschappen, 56 compagnies over de ganse Turnhout-Kanalstellung kwam neer op een bezetting van ongeveer 14.000 manschappen.
Naast infanterie worden ook pioniersformaties (voor technische ondersteuning zoals loopgraven, bruggen of verlichting) expliciet vermeld. De vermelding van Scheinwerferformationen toont aan dat men zelfs rekening hield met nachtelijke zichtbaarheid of luchtdoelen.
Belangrijk in dit document is de logistieke uitlijning van bevelvoering:
· Infanteriebrigade (West): van Fort Schooten tot en met de baan Ryckevorsel – Ostmalle zou een infanteriebrigade van 3 regimenten nodig zijn met het hoofdkwartier in Westmalle.
· Infanteriebrigade (Ost): met inachtneming van de dekking van de rechterflank – zou eveneens één brigade met 3 regimenten vereist zijn met het hoofdkwartier in Gierle.
· Divisionshauptquartiere van het volledige gedeelte in Wechelderzande.
Deze geografische keuzes illustreren een zorgvuldige plaatsing van commandoposten, dicht bij het kanaal maar veilig achter de vermoedelijke voorlinie. De instructie tot opgave van de benodigde pionierseenheden tegen een vaste datum ("15.11.1916") en de vermelding dat dit op mondeling bevel van de stafafdeling Ia Gouverneur gebeurde, wijst op een formeel en strak georkestreerd bevelsproces binnen de Duitse militaire administratie.